Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Geld


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 1
Wonen


Voor de eerste levensbehoeften werd vroeger in de buitendistricten zelden geld uitgegeven. Iedereen plantte wat en hield er wat vee op na. Wie slachtte, deelde het vlees met buren en bekenden. Vis werd in eigen omgeving nooit verkocht, wel geruild voor maïs, pompoen, eieren of bonen. Coi laman no ta pa bende, wat uit de zee komt mag je niet verkopen. Wie zeker wilde zijn van een visje, ging naar het strand met een doosje lucifers of een gobi rum, als ruilmiddel.

Geld werd in de baúl bewaard, een grote houten koffer, twee tot drie keer ingepakt. Altijd droeg men muntgeld meer achting toe dan papieren geld. Een man die de koeien van een heer verzorgde, ging zo ver dat hij alleen maar centen en vierduitstukken aannam, want die kon hij tellen en het was gauw veel.
Op Bonaire heb ik een visser gekend, die niets van dat slappe geld moest weten en een extra baúl eropna hield, met guldens en rijksdaalders. Een gerucht was er eens voldoende om alle vertrouwen in papieren geld te verliezen. Na een paar dagen werd alle muntgeld ingehouden en iedereen trachtte te betalen met briefjes. Een officiële mededeling van de gezaghebber was nodig om de economie niet spaak te laten lopen.

Tegenwoordig komt weer opnieuw de macutu di sacu in de mode, een soort portemonnee, bestaande uit twee over elkaar geschoven zakjes, gevlochten van cabana, het stro waarvan men hoeden vlecht. Vrouwen vlechten ze in alle maten. Letterlijk vertaald heet zo’n macutu: zakmandje.

De Nederlandse Antillen hebben een eigen munt, maar met Nederlandse benamingen. Een Nederlandse gulden is hier iets meer dan een halve gulden waard. Maar met de benaming gaat het zoals overal elders. Bepaalde hoeveelheden en muntwaarden liggen vanouds zo vast in de mond van de bevolking, dat zij in het leven van iedere dag meer worden gebruikt dan de officiële benamingen. Toch worden in winkels en advertenties altijd de prijzen aangegeven in guldens en centen en zelfs met het bekende fl. Iedereen kent die waarden, maar benoemt ze anders.

Geld in het algemeen heet placa of cen, maar wordt zo nu en dan wel eens wat romantischer genoemd: pesétas, morocóta, dinéro. Een meer huiselijke benaming is wechi, of bleki, blikjes.

Het halfje heette vroeger cen chiki, kleine cent. Een cent heet cen of ook nog wel cen grandi, grote cent; 2,5 cent is een placa. Een stuiver is cinco cen, vijf cent, of dos placa, twee plak. Het muntstukje, vierkant nog wel, heet ook locha of sepelin of scapadebchi. Een dubbeltje wordt het verbasterd Nederlands debchi genoemd en ook cuater placa, vier plakken. Vijftien cent heet un riá, een reaal, wat eens een muntstuk was. Een kwartje heet diesplaca, tien plakken. Vijftig cent heet algemeen un jotin, oorspronkelijk de munt giotin. Alleen oude mensen spreken nog wel eens van een gurdein of gardein. En deze kennen ook nog chilin voor 62,5 cent. Een gulden is een florin of un heeldu; een rijksdaalder un fuerte, of un dollar, wat meestal wordt uitgesproken als een dollu. Daarbij komen dan nog vele combinaties; zo is 35 cent vast do-riádo-placa. De rest kunt u dagelijks op de markt horen. De rode papieren noodgulden uit de laatste oorlog werd spottend sobre-cama, beddelaken genoemd.

Het driekantje is een driehoekig muntstuk ter waarde van vijftig cent. Bij gebrek aan pasmunt zijn in het begin van de vorige eeuw dollarstukken in vieren en later in vijven versneden. Ze worden hier giotín cortá genoemd, gesneden halve gulden. Ze zijn reeds lang niet meer in omloop en zeer zeldzaam, daar ze aan buitenlanders duur verkocht …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.