Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Toponumen


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 3
Toponumen


De geboren Curaçaoënaar noemt zijn eiland Corsou, en zichzelf jiu di Corsou, samengetrokken tot jiu ’i Corsou. De officiële benaming van het eiland is Curaçao. Herkomst van deze naam is vol­komen onbekend. Evenmin weet men iets zekers te vertellen over Aruba en Bonaire. Aruba wordt in het dagelijks spreken ver­kort tot Ruba en de Bonairiaan noemt zijn eiland Boneiroe.

Curaçao heette in de mond van de eerst aangekomen slaven Jôbô, (de o van hok). Zo weten nu nog zeer oude mensen te ver­tellen. Ook in liederen van zeer oude datum wordt gesproken van Tera di Jôbô, het eiland van Jôbô. Ook zong men van Jôbô tina gang, hoewel de betekenis van deze zin is (alsook de juiste betekenis van Jôbô) verloren gegaan.

Het eilandje Klein Curaçao heet in de volksmond Klein Corsou. Wel merkwaar­dig, dat in alle andere gevallen het woordje klein chikitu heet, of kortweg chikí, maar dat in deze eigennaam het Nederlands blijft gehandhaafd. Ook merkwaardig is, dat de oorspronkelijke naam voor dit eilandje, Nicóla, geheel in onbruik is ge­raakt. Eens was het heuvelachtig, maar nu men er alle fosfaat heeft afgegraven, nagenoeg geheel effen. Waarschijnlijk hebben ook hier indianen gewoond, of zich tijdelijk opgehouden. In een natuurlijke put is een stenen beitel gevonden.

Met een fikse wind spoelt heel het eilandje nagenoeg onder. Het is nu kaal, er groeien slechts een stuk of vier-vijf soorten plantjes. De westzijde is één groot strand.

Het noorden heet Punt’i Noord, het zuiden Punt’i Suid. Middenop staat een vuurtoren, in het zuidoosten de resten van de oude toren. Benoorden de toren ligt een drinkwaterput, die Bakki di Mula heet, Muilezelbak. In het westen wonen tijdelijk wat vissers. En smokkelaars kennen het eilandje ook!

De overlevering meldt herhaaldelijk Afrika als land van herkomst van de zwarten, maar zelden hoor je een nadere localisering. Alleen in de alleroudste liedjes wordt gezongen van Guinea: ‘Mijn vader is geboren in Ginewa’.

Antillen betekent voor-eilanden, anteisle, voor het vaste land van Zuid-Amerika. In oude Nederlandse reisbeschrijvingen spreekt men gewoon van Voor-Eilanden.
 
Ten noordwesten van het landhuis Savonet ligt een berg, die abusievelijk op de kaart van Werbata, en op de nieuwe kaart, staat aangegeven als Djaca Come, Ratten Eten. Het volk noemt de berg Jacumèn, en dit is een blanke met vlek­kerig gezicht. Aldaar heeft namelijk jaren­lang Shon Mathijs gewoond, een blanke. De ruïnes van zijn huis staan er nog.

In het zuiden van Traai Seru, noordelijk van Damacor ligt Seru di Inglés, de Engelse Berg. In de tijd van de Engelse overheersing, aan het begin van de vorige eeuw, heeft het bestuur op dit heuveltje een fortje gebouwd, maar niet afgemaakt.
De westelijke heuvelrug van de Kloof, die deel uitmaakt van de plantage Fontein, heet tot op de dag van vandaag Seru dí Neger, de Negerberg. Aldaar zijn de slaven in de grote opstand van 1795 slaags ge­raakt met de troepen van het gouverne­ment.

Waar nu aan de Pietermaaiweg het pension Cerro Bonito staat, lag vroeger een heuveltje, dat als verzamelplaats diende voor de mensen van Bandariba, die naar de stad trokken. Hier werden de ezels vastgebonden, om dan verder te voet de stad in te gaan; vandaar de naam Seru di Buricu, Ezelberg. Later is aan de plek een gelijkluidende maar toch edeler naam gegeven: Cerro Bonito, de Schone Berg.

De bekende lelijke roofvogel de warawara, heeft de gewoonte boven heuvel­toppen te cirkelen. Geen wonder dus dat veel heuvels naar hem zijn genoemd; een in Weis Afó; een ten zuidwesten van Santa Cruz; een in Pannekoek; een in Klein San Michiel; een in Juan Domingo; …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.