Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Pipita


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 7
Volkswijsheden, Volkswijsheden


Na een lange reeks dienst­jaren in een hoge functie is de Curaçaose heer nu gepensioneerd.
Hij geniet. Hij leest veel en houdt alle kranten nauwkeurig bij.
Daar hij behalve zijn pensioen nog an­dere inkomsten heeft, geeft hij heel zijn pensioen weg, iedere maand.
Hij stopt het in een gewone envelop en stuurt het aan een liefdadige instelling. Zonder afzender.
Het zou hem bedroeven als men er ooit achter kwam, wie dat geld stuurde.
Iedere maand een kilo er­bij, dat is al te gek. Ze ging naar de dok­ter.
Die wist er wel raad op: een streng dieet. Er stond maar heel weinig op dat lijstje. En het eindigde met: anders niets! Daaronder stond een dikke streep.
Een dag heeft ze het volgehouden. Het was heus niet te doen.
Daarna heeft ze en zichzelf en de dok­ter gelijk gegeven: ze hield zich aan het dieet om de andere dag.
 
Een man bood me eens aan een oud Curaçaos lied te zingen, echt typisch Curaçaos. Onderwerp: wat een man voelt bij de dood van zijn moeder.
Graag. Want het lijkt me moeilijk te peilen, wat er in een mannenhart omgaat als hij zijn moeder verliest.
Hij zong in mineur: ‘Wie zal nu mijn kleren wassen? Wie zal voor mij strijken? Wie zal mijn broeken opvouwen?’
‘Niet meer?’
‘Nee, dat is het.’
 
Eindelijk heeft de vrouw de sleutel gevonden voor haar moeilijkste opvoedkundig probleem.
Haar vijf bengels willen per se op straat spelen en niet achter het huis. Tweehon­derd keer verbieden heeft totaal geen succes opgeleverd.
Nu heeft ze de kinderen het laatste ra­diobericht meegedeeld: De politie rijdt overal rond om kinderen op te pikken voor het weeshuis. Zonder pardon: mee!’
Ze wagen zich niet op straat.
 
Met haar bijna negentig jaren is Ma Fita nog behoorlijk bij. Ze herinnert zich het verleden als geen ander. Vooral wat er goed in was.
Vroeger was iedereen gelukkig, iedereen werkte, niemand was lui, iedereen ging naar de kerk, en er gebeurden geen onge­lukken.
Doodgaan? ... Ja, dat was er nog wel bij.
Fita weet wel dat het allemaal niet zo­zeer blonk als ze het nu ziet, maar ze ziet het zo graag zo.
Je moet haar niet tegenspreken, ze heeft een heerlijke levensavond.
 
Dichtbij een kerk, onder een boom zaten vijf mannen te praten, ge­zellig.
Wetend dat geen van vijven ooit naar de kerk ging, stelde ik hun na een tijdje de vraag, eens eerlijk te zeggen hoe ze mijn preken in de vroegmis van zondag vonden.
‘Nou, buitengewoon. Daar heb je ten­minste wat aan. U preekt echt uit het hart. We luisteren er met genoegen naar.’
Ik: ‘Maar ik ben niet van deze kerk en preek hier nooit.’
 
De straatnamencommissie maakt het de mensen wel moeilijk.
Namen waarvan niemand de betekenis kent. Namen van personen met een rij voorletters en titels. Namen van plaatsen die van oudsher wel bekend zijn, maar precies naast de benoemde plaats liggen.
Nu is dat allemaal niet zó erg. In de volksmond blijft iedere plaats toch zo he­ten zoals hij altijd heeft geheten, ook al worden er twintig bordjes geplaatst.
Het blijft toch Awasa, Dempel, Anchi Moordenaar en den Briem.
 
Op de vergadering van de verenigde voetbalverenigingen is Henry dé man.
Met nagenoeg alle stemmen was hij tot voorzitter gekozen. Hij is praktisch, be­minnelijk en komt altijd met een concrete oplossing voor de dag.
Henry komt thuis.
Zijn vrouw staat hem op te wachten: "Eindelijk dan! Wat heb ik aan een vent die er nooit is, een vent die schulden maakt en heel zijn gezin verwaarloost?’
 
Dat de wind heel deze gammele …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.