Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Godsdienst


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 1
Katholieken


De naam voor God, die de slaven uit Afrika meebrachten was Wazé, een enkele keer ook wel Wezé of Zé. Dit laatste niet te verwarren met zèh, de naam van de onzichtbare kinderrover. Nog lang heeft de naam Wazé zich gehandhaafd. In oude liedjes komt hij frequent voor in aanroepingen, vaak met de papiamentse vertaling erachter: Oh Wazé, oh Dios!

In het hedendaagse papiaments is God uitsluitend Dios en als het een zeer vertrouwelijk gesprek geldt: Pappa Dios, Vader God. Omschrijvend spreekt men wel eens van Tata, Vader, waarmee dan zonder meer God wordt bedoeld. Iets meer plechtig, maar thans uit de mode, klonk: Shon Dios, Heer God.

Het papiaments van een of twee generaties terug kende nog een geheel andere aanduiding voor God, namelijk Shon Gran-di, de Grote Heer. En dat in dezelfde tijd, waarin men de gouverneur Shon Grandi noemde. Ik weet niet wat geneologisch prevaleerde. In een lied, dat de aankomst van een nieuwe gouverneur bezingt, wordt telkens herhaald: De Shon Grandi is met een oorlogsboot gekomen. Ook spreekwoorden gebruiken de uitdrukking: Bij de opening van de Staten leer je de Shon Grandi kennen. Of ook: Als de Shon Grandi in een spijker heeft getrapt, haalt hij hem er bij de soldaten uit. Het duidelijkste bewijs, dat deze term voor het volk de courante aanduiding voor gouverneur was, levert de pa-piamentse proclamatie van de vrijheid van de slaven. In een plechtig manifest, bijna fonetisch geschreven, richt de gouverneur zich tot de zojuist vrijgemaakten, met de aanhef: Sjoon Grandi di Curaçao.

Het verhaal van de zwarte God, verteld door Jeffie Tomsjansen. „Er was eens een man, een zwarte man. Hij bebouwde een knoek. Toen kwam er een andere man, een blanke, die een knoek ging bebouwen juist naast die van de zwarte. Het ging regenen en alles kwam er mooi bij te staan: kleine mais, pompoenen en van alles, in overvloed. De zwarte man was blij en lachte: ’Mijn meloenen en komkommers en bonen zijn mooi rijp.’ De blanke man zat in zijn knoek en zei hem: ’Wat sta je daar te lachen en laat je je tanden zien. Je lijkt wel een aap. Mijn vruchten zijn even mooi en even goed als die van jou: kleine mais, grote maïs en van alles. Jij bent niet de enige die wat heeft.’ De zwarte man zei hem: ’Zeker, jij hebt van alles. Ik ben er blij om. Maar ik vind het jammer, dat jouw maïs voor de vogels is bestemd. De meloenen kun je plukken, ook de patia’s en pompoenen, de komkommers en de boontjes, maar je maïs is voor de vogels.’ De ander zei: ’Je bent niet wijs, je kletst. Waarom zouden de vogels mijn maïs opeten? oh.’

De zwarte man haalde heel zijn oogst binnen en bracht alles naar huis. De blanke man oogstte ook heel zijn knoek ... behalve de mais. Die blanke man is de duivel. De zwarte man is God. Die blanke kon zijn maisoogst niet binnenhalen, want het mes en de maisstengel vormen een kruis. En de duivel kan geen kruis zien.”
Teba vertelt: „Toen Jezus eens met zijn apostelen door Italië trok, moesten zij in een eenzaam gelegen hut overnachten. Petrus zei: 'Meester, er moet vannacht gewaakt worden, want die italiaanse boeren van deze streek zijn niet te vertrouwen. Maar ik zal het wel doen; ik kan dat alleen wel af.’

In de nacht kwamen twee boeven op de hut af. Petrus stroopte zijn mouwen op en begon te vechten. Geen van beide partijen dorst veel lawaai te maken. Petrus won de strijd en de boeven dropen …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.