Door: Paul Brenneker
| Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 3
Muziek
Muziek die op bepaalde oude instrumenten werd bespeeld, noemt men muziek di zumbi, geesten-muziek, muziek waarbij de geesten dansen. Die instrumenten zijn: wiri, triangel, chapi, fluit, benta, grote tamboer, en merkwaardigerwijs ook de trekharmonica, hoewel deze nu nog erg geliefd is.
Lessen of scholen voor volksmuziek bestaan hier niet. Verreweg de meeste muzikanten kennen ook geen noten. Muziek en ritme zit de mensen in het bloed. Een jongeman kreeg eens een gitaar cadeau met een handleiding. Na twee dagen gaf hij de lessen van het boekje op. Zijn buurman gaf hem instructie zonder do-re-mi, maar met te-tum te-tum, en hij werd een succesvol gitarist.
Muziek di forti is fanfare muziek. Oudtijds werd deze muziek alleen door de kapel van de kolonialen in Fort Amsterdam gespeeld.
De agáng is een muziekinstrument, dat nog maar sporadisch wordt gebruikt. Hij heet ook gang, en hoort bij een oogstfeest thuis. Of hij helemaal zal uitsterven, betwijfel ik. Onlangs ontmoette ik nog een jongeman, die er zich een gemaakt had van een stuk pijpleiding, ‘voor het geval dat er dit jaar oogst is, en daar moet ik bij zijn’.
Het is een zwaar ijzeren geval, 20 tot 30 cm hoog, oorspronkelijk gemaakt van de schop van een afgekeurde ploeg. Vandaar dat een origineel exemplaar zelden gaaf is; de meeste zijn gekarteld, of er is een stuk af. De schop is door een smid verder omgebogen tot een manchet, conisch toelopend, met een gleuf in het midden opengelaten. Hij wordt in de hand gehouden met de smalste opening naar beneden en de gleuf opzij. De muzikant tokkelt erop met een ijzeren staafje. Maar om de pols van de hand die de agang vasthoudt, heeft hij een ijzeren band geklemd, barbá waartegen hij de agang telkens tikt.
En dat alles tot een ritmisch geheel samengebracht. Het behoeft nauwelijks gezegd, dat het geluid hard is, en zeer doordringend. Op Bandabao is hij meer bekend dan op Bandariba.
Exclusief op Bonaire is bekend een geheel ander muziekinstrument: de bámba. Van twee vrij dikke bamboestammen, de een ongeveer 50 cm, de ander ongeveer 70 cm lang, worden de geledingen doorgestoken, behalve de onderste. Ze worden elk met een hand losjes vastgehouden en zeer ritmisch op een lemen vloer zacht gestampt, hetwelk een doordringend, sonoor geluid geeft. Die lemen vloer is beslist noodzakelijk. Op een harde vloer gaat het eigene, het gedempte van de toon geheel verloren. De bamba wordt op de feesten van San Juan en San Pedro gebruikt, als begeleiding van de eindeloze, eentonige liedjes ter ere van die heiligen.
Een doodeenvoudig muziekinstrument is de maïsfluit, bécu genaamd. Op Bonaire wordt zij nog bij elk oogstfeest gemaakt en bespeeld. Het is een stuk forse maïsstengel van 40 of 50 cm lang. De geledingen zijn doorgestoken, en het binnenste is schoongekrabt met een kalbastakje. Dicht bij elk eind is een gaatje, en ongeveer in het midden een u-vormige, smalle insnijding, lenga, waardoor wordt geblazen. Een iets steviger fluit maakt men van een stuk suikerriet, canja brabu. Ook weet men op Curaçao een fluit te maken van het buisvormig aanhangsel van een pompoen, fles.
De benta is een muziekinstrument dat je nauwelijks meer ergens zult tegenkomen. Het aantal mensen die hem goed kunnen bespelen, gaat de tien niet te boven.
Zijn uiterlijk is dat van een boog. Een boven het vuur gebogen karawara-tak, twee vingers dik, bespannen met een vers gesneden reepje van een cocostak. Om het te betokkelen dient een dun takje van de skopáp, schubappelboom, ongeveer 20 cm lang, of ook wel het handvat van een lepel.
De boog steunt met …