Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Plantage


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 6
Natuur, Landschap


De kleine knoek BICENTO, beoosten Pannekoek, is een mooi bouwwerkje rijk. In het noorden ligt een put met drinkbak en twee pilaren op de putrand. Het is met zorg en vakkennis geconstrueerd en nage­noeg geheel intakt, ofschoon het dateert – gezien een keurig ingegrifte aanduiding – van 1739 den 17 FEBR, Gerhard Lupke. De pilaren hielden een dwarsbalk, waar­aan mogelijk een katrol heeft gehangen. De drinkbak voor de dieren was bekleed met kleine klinkers, die er later zijn uitge­haald. De put is diep, gemetseld van na­tuursteen, bepleisterd met kalk, zand en geklopte dakpannen. Doorsnee, buiten­maats, 3.20 meter, dikte van de rand 50 cm, de pilaren zijn bijna twee meter hoog. Voor ons monumentarme eiland een ju­weeltje. Midden in de knoek staat nog een kleine maïsschuur overeind. En daar dicht­bij de resten van een landhuis dat zeker niet groot was. Kennelijk is dit afgebroken, want de stenen liggen er in keurige rechthoeken als dammen; geen muur is blijven staan. Wat nu een volkomen dicht­gegroeide wildernis is, moet eens een vruchtbaar stukje Curaçao zijn geweest.

Het landhuis DANIËL staat op invallen. Het is een spookhuis. Bewoners zagen soms zomaar een vreemde dame in huis voor de spiegels staan, bezig met de haren te kammen. En toen er eens een klein manneke met hoorns binnenkwam, heeft een moedige bewoner hem in tweeën ge­hakt. Op de grote tamarindeboom voor het huis staat niet voor niets een kruis geschilderd; er heeft aan die boom een mens gehangen, zo zegt men.

FONTEIN was eens een belangrijke plantage. Van de slavenwoningen is nage­noeg niets meer over, van het landhuis slechts enkele fundamenten. Ten zuiden hiervan resten van een keldergraf. De ar­beiders woonden aan de westkant; op een heuveltje lag hun kerkhof. Men zegt dat er oostelijk een grote hoop stenen ligt, die de slaven bijeen moesten brengen als er niet genoeg werk was. Alleen de grote maïsschuur staat geheel overeind en is van de­gelijke constructie; de muren zijn bijna niet beschadigd. Hij is in oost-westelijke richting gebouwd, en meet van binnen 16 x 6 meter. Aan de westkant is nog een aanbouwtje. Ofschoon niet ver van de as­faltweg is de plek moeilijk te bereiken; er ligt een dicht oerwoud van doornige strui­ken en cactussen omheen. De omgeving weet te vertellen, dat de laatste eigenaar Henry Rosjemon heette, gehuwd met Theoline, in de wandel Cholina genoemd. De eigenaar die er bij de emancipatie woonde, is van het bericht over de vrijheid zozeer geschrokken, dat hij aan tafel dood ineen­zakte, spanta muri na mesa.

De knoek GATU, aan de weg naar Bandabao, wordt thans als terrein voor hui­zenbouw gebruikt. Gatu betekent kat, vroeger liepen daar veel verwilderde kat­ten rond. Een heuvel middenin is zwaar begroeid met cactussen en dat wijst op een vroegere bewoning. Daar stond eens het stenen huis van Shon Sana, eigenares, waarvan nog slechts wat hopen stenen over zijn. Het heuveltje heet ook nu nog Se Shon Sana. Van het graf, meer naar de weg toe gelegen, is nu niets meer over. Eens was de grond hier zwaar bewerkt, getuige nog de vele lage stenen dammetjes die water en erosie moesten tegengaan. Ze heten faha, riemen. Ze binden de knoek vast; pa faha cunucu. Evenals de buurknoek Papaja treft men hier verspreid over het terrein grote, geelbruine stenen aan, zo rond als een kogel en soms wel een meter in doorsnee. De ouden zeggen, dat ze uit de grond zijn gegroeid, en ook fluis­tert men dat de indianen er hun goud on­der hebben begraven. De eerste eigenaar was een zekere van Eiten, een vreemde­ling, die hem aan vier van zijn trouwste slaven heeft …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.