Door: Paul Brenneker
| Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 1
Fauna
De Curaçaose kikker is in het begin van deze eeuw, omstreeks 1918, van Aruba naar hier overgekomen, verborgen in het metselzand dat barkjes brachten. De oude indianen echter kenden het diertje wel, van hier of van elders. Op een indianenveld van Ban-dabao is zelfs een klein stenen kikkertje gevonden, waarschijnlijk als sieraad gemaakt.
In 1934 zijn er een paar in een lucifersdoosje naar Bonaire meegebracht, als speelgoed voor de kindertjes, en bij Tanki Hoga Jiu losgelaten. Sindsdien zit Bonaire vol.
De diertjes zijn geen vrienden van het volk. Men is er bang voor. Na elke flinke regenbui duiken ze plotseling op, en beginnen hun massazang: dori, dori, dori. Dit heeft hem de naam van dori bezorgd. Men borduurt op het gegeven door, en beweert dat ze zeggen: Dori maco, dori maco, si e muri ken ta dera, als hij doodgaat, wie zal hem dan begraven (want hij leeft onder de grond). Het vocht dat hij uitlaat zou giftig zijn; daarom is een tanki met kikkers erin, zeker geen drinkwater.
De grote kikker heet sapu, maar die leeft hier niet. Zo nodig koopt men er een aan de Venezolaanse barkjes. Zo dient een botje van de sapu om het een kind om de hals te hangen, opdat de tandjes goed door zouden komen. Als geneesmiddel tegen wondroos wordt een grote levende kikker met de kop naar beneden op het been gebonden, en moet daar blijven totdat hij doodgaat. Hij neemt dan de ziekte met zich mee. Je moet hem daarna, eveneens met de kop naar beneden, aan een boom hangen.
Als toverij, om iemands verstand aan te tasten, wordt een grote kikker doodgeslagen. Men laat hem drogen, maalt hem en doet het poeder in een rummetje.
Vogeltjes vangt men in de regel met een val, koei genaamd, een raam met gaas bespannen, dat dichtvalt. Vooral totolica’s zijn zeer geliefd om op te eten.
Er bestaan ook vallen, die een imitatie zijn van de visfuik, kanaster, alleen met dit verschil, dat die voor vogels rond zijn. De vogel komt langs een gebogen gang naar binnen om de maïs te eten, en eenmaal binnen, ziet hij geen uitgang meer. Met dit soort vallen worden dan ook wel leguanen gevangen.
Jongens schieten vogeltjes graag met een kattepult, chincha. Als het diertje niet evident dood is, neemt de jongen het in zijn beide handen, schudt ermee, en zegt telkens herhaald: Kokorobida, kokoromorto en hoopt dan dat deze toverspreuk het leven erin zal houden.
Knoekmensen kennen het gedrag der dieren tot in finesses. Van hen hoorde ik hoe een valk aan de kost komt. Als hij hoog vanuit de lucht een prooi ziet, laat hij er zijn schaduw op vallen. Dan tuimelt hij omlaag, steeds zijn schaduw op het beestje houdend, om niet te missen. Is het kuikentje hem op het laatst toch nog te vlug af, dan neemt hij een blaadje of takje mee terug naar boven, om bij zichzelf niet te hoeven bekennen, dat hij gefaald heeft. (opn. 81).
Op Bonaire zijn de vogeltjes opmerkelijk tammer dan op Curaçao. Vooral de geelbuikjes; ze komen je de suiker van de tafel pikken, terwijl je aan het eten bent. Op Bonaire, het flamingo-eiland, werden vroeger jonge flamingo’s gegeten, chogoao. Met knuppels sloeg men de halfwasvogels neer in de broeikolonies. Maar dat is verleden tijd.
Veertjes van een vogel bij je dragen, brengt geluk, vooral veertjes van een trupiaal of een flamingo. De chuchubi is een echte praatvaak, hij zegt je alles wat je te wachten staat. Maar je kunt onheil verwachten, als hij in je deuropening verschijnt.
Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.