Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Zang


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 3
Liedjes, Liedteksten


Curaçao is eens een dorado geweest van het volkslied. Voor elk feest werd een zanger uitgenodigd, die heel het feest aaneen zong, met bekende en geïmprovi­seerde liedjes. Uitmuntende zangers waren er bij tientallen. De mechanisatie heeft er de klad in gebracht. Grammofoonplaat en radio leverden technisch meer geperfectio­neerde zang en muziek. Men ging zich schamen voor de eigen ‘armoedige’ zang en vergat de rijkdom, die men daarmee vaarwel zei. Maar voor deze mensen be­tekent alles wat oud is, een herinnering aan armoe, vernedering en ellende. Bij gebrek aan middelen heeft men zich eens op zang toegelegd.
Voor plastische kunsten is tijd nodig, materiaal, rust. Zware arbeid, en zeker dwangarbeid bevordert schilder-, beeld­houw-, of bouwkunst allerminst.

Nog enkele van die gerenommeerde zangers zijn in leven. Al in geen jaren hebben ze meer gezongen. Ze tellen niet meer mee. Maar aan een diep heimwee naar die ongekunstelde tijd, waarin ze hun talenten konden botvieren, lijden ze allen.
Het nooit te boek gestelde repertoire telt meer dan duizend liederen, waaronder zeer aangrijpende. Zij zijn bovendien een onuitputtelijke bron voor folklore, ge­schiedenis, taal en niet te vergeten volks­psyche. Want wat leefde onder het volk kristalliseerde zich in het lied.
 
Op deze sombere beschouwing maakt alleen het dorp Rincón op Bonaire een uitzondering. Daar is de volkszang nog springlevend.

Het dorp Rincón op Bonaire heeft eigenschappen, die men vergeefs elders op de Antillen zal zoeken. Alleen daar is massazang bij oogstfeesten, geheel ge­ïmproviseerd, nog springlevend. Aan voor­zangers geen gebrek. En heel het volk neemt aan de zang deel; niet alleen enkele ouderen, nee, juist de middelmoot van de bevolking. De voorzangers zijn vitale mensen, en waar de verscheidenheid van melodieën vandaan komt, is een raadsel.

Ik heb er eens enkele opnamen gemaakt, en een zanger gevraagd ‘een paar mensen’ erbij te halen om te antwoorden. Er kwamen er over de 200. En lang nadat ik was vertrokken, gingen ze nog door. Het zijn mijn meest indrukwekkende op­namen geworden. Is er elders op Bonaire een feest waarbij moet worden gezongen, dan wordt een Rinconero erbij gehaald om het festijn te leiden.

Op Curaçao heeft alleen San Willibrordo iets eigens gehad op het gebied van volkszang. Daar was het tot enkele tientallen jaren geleden gebruik, dat drie mannen op Goede Vrijdag in de kerk het lijdens­verhaal van Christus voorzongen. Ze gin­gen hiervoor aan een tafeltje zitten, en zongen een tekst, half Spaans, half Papiaments, die zeer treffend was. Gefantaseer­de bijzonderheden als het aantal gesel­slagen, werden met een melodie die in­drukwekkend is voorgedragen. Nu nog roemt men namen van mannen als Djerri en Chau, die in deze zang uitblonken. En het moet waarlijk een verlies worden geacht, dat deze gewoonte niet op een of andere manier gehandhaafd is.
 
Er moet een kleine restrictie worden gemaakt, als men beweert, dat van de oude volksliederen nooit een letter op schrift is gesteld. Een oude man verhaalt: ‘Eens kwamen de vier eigenaren van het terrein dat nu Koraal Specht heet, bijeen, en riepen de bomba’s van de slaven. Deze moesten werkliedjes zingen in het gené, en de heren schreven ze op. Ze stuurden de liedjes op naar Holland om ze te laten onderzoeken, en als antwoord kwam terug, dat het hoofdzakelijk teksten waren, ont­leend aan dierengeluiden.’
 
Jaren her leefde er op Bandabao een meester-zanger, Djaoen. Hij maakte ook school, en bezat een dik boek, waarin zijn liederen stonden opgetekend. Djaoen werd ziek, trok naar de stad, en stierf een paar dagen later. Maar voordat zijn familie bij het sterfbed aanwezig kon zijn, waren drie van zijn leerlingen er al. En deze ver­deelden de liederenbundel …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.