Dood
|
|
Bij een overlijdensbezoek brengen vooral familie en kennissen kaarsen mee. Het zijn lange stearinekaarsen, bela di permuset. En die moeten allemaal minstens even branden bij het lijk. Eerst worden die van een oudste zoon of echtgenoot opgestoken, later de anderen. De grote voorraad kaarsen die overblijft na de begrafenis wordt gedeeltelijk meegegeven aan hen die de acht dagen komen bidden, met het verzoek ook thuis nog de overledene te gedenken. Een gedeelte bewaart men, waarvan ook een partij naar de kerk gaat voor de mis tot zielerust van de overledene. Dodekaarsen worden nooit gebruikt om voor heiligen te branden. Ook… lees verder »
|
|
Dood
|
|
Namen van personen en plaatsen in dit hoofdstuk zijn fictief.
‘Ik ben bang voor een kerkhof, bang dat de geesten mij iets zullen doen. Nooit zou ik er ’s avonds binnen durven gaan. Maar mensen die er vlakbij wonen zeggen dat er geen beter gezelschap bestaat dan dat van doden.’ Dit is de opinie van een jonge vrouw.
‘Ik heb horen zeggen dat doodgravers goed betaald worden voor verschillende karweitjes, vooral voor het begraven van allerlei dingen op een plaats waar pas iemand begraven is.’
‘Op het kerkhof van Santa Maria werd jaren geleden eens een kind… lees verder »
|
|
Dood
|
|
Dat ieder mens moet sterven, staat in zijn handen geschreven, zo zegt men. In iedere handpalm staat een M; en MM betekent mester muri, moet sterven.
Ware doodsangst komt op deze eilanden praktisch niet voor. Men praat gemakkelijk over dood en sterven. Het niet tot de schuldcultuur behoren is zeker debet aan deze houding. Men gelooft dat de afrekening met een oneindig goede God wel zal meevallen. Vroeger schafte men zich soms reeds tijdens zijn leven een doodskist aan. Ik zag er eens een liggen op de balken van een klein huisje. De man gaf de verklaring. Twee begrafenisfondsen hadden… lees verder »
|
|